De Romeinen hadden hele andere kenmerken qua architectuur dan de Grieken. De Grieken keken vooral naar hoe het gebouw eruit zag maar de Romeinen keken juist naar wat voor nut het gebouw had, of juist of het stevig genoeg is om het allemaal te doorstaan. De Grieken gebruikten vooral architraafbouw. Dat betekend dat ze met veel zuilen werken om het gebouw overeind te houden. Een zuil is een pilaar die je vaak bij een Griekse tempel ziet. Er zijn drie verschillende zuilen:

Ik zelf heb nog nooit van zuilen gehoord of van gewelven. Ik vind het wel interessant. Nu weet ik dus ook wat zuilen en gewelven zijn. Ik heb nu dus al wat geleerd in dit onderzoek.
De Romeinen hadden hun eigen techniek om hun tempels overeind te houden. De Romeinen hadden kennis met gewelfbouw. Ze ontwikkelde tongewelven tot kruisgewelven. Later ontwikkelde kruisgewelven naar koepelgewelven. Een gewelf is een gebogen bovenkant van een stenen dak.
Deze manieren om een dak te maken vind ik wel mooi, vooral als je een gebouw in het geheel ziet met zuilen en met een van de gewelven als dak.

De muurvlakken van de tempel worden opgevuld. Daardoor kunnen de muren ook weer wat meer gewicht houden. De Romeinse tempels werden gebouwd van een samenstelling van bouw materialen. De samenstelling van bouw materialen bestaat uit de Griekse stijlen: Dorisch, Korintisch en Ionisch. Een kenmerk van een tempel dat het altijd op een hoog plateau staat.
Ik vind dat het wel een slimme manier om te laten zien dat je rijk en machtig bent.
De tempels stonden werden gebruikt om goden te vereren. Als keizers heel rijk en machtig waren konden de keizers een paleis bouwen. Zo een paleis werd gebouwd in een weelderige stijl. Meestal leek een paleis van een keizer heel veel op een tempel. De keizers lieten triomfbogen bouwen om zichzelf te eren. De triomfbogen hadden de Romeinen zelf ook uitgevonden.
De Romeinen stonden que bouwkunsten bekend om hun utiliteitsgebouwen. Voorbeelden van utilitetsgebouwen zijn: kantoren, scholen, fabrieken, kazenes en ziekenhuizen.
Een Basilica werd voor meerdere verschillende dingen gebruikt. Een Basilica kon gebruikt worden als vergaderzaal om in te vergaderen. Een Basilica kon ook worden gebruikt als markt om spullen te verkopen.
De Romeinen hadden gebouwen ontworpen die hielpen in de stad. Bijvoorbeeld een aquaduct of een brug. Een aquaduct werd gebruikt om water van een berg naar de stad te leiden. Een brug had meestal het zelfde doel. Een brug kon ook mensen helpen met oversteken over een ravijn of ergens waar je niet over kan.
Dat is wel handig vind ik, anders was het heel moeilijk om water te krijgen in je stad.
Om het volk te amuseren werden er amfitheaters gebouwd. In deze amfitheaters werden optredens gehouden. Er was een dagprogramma. 's Ochtends waren er venationes. In dit optrede werd er gejacht op (roof)dieren. Rond het middaguur werden er openbare executies uitgevoerd. Meestal werden daar de staatsburger die een ernstig vergrijp hadden zoals een moord hadden begaan. Deze werden toen in het openbaar geëxecuteerd. 's middags werden er gladiatorengevechten gehouden. Dat waren vooral man-tegen-man gevechten.
Een kenmerk van een typische Romeinse stad is dat de stad in vakjes waren verdeeld. In elk vakje stonden huizen. De stad is ingedeeld in vierkantjes omdat zo het verkeer makkelijker te leiden is. Er zijn namelijk veel éénrichtingsstraten. Door de vierkante vakjes kon je overal komen.
Ik vind dat de stad er dan uit ziet als een schaak- of dambord. Kijk maar hieronder.

Maak jouw eigen website met JouwWeb